Een katteleven
Soms zou ik ervoor tekenen.
vrijdag 30 april 2004
donderdag 29 april 2004
Trauma
Het begon met een slippend achterwiel. Een achterwiel dat op het natte wegdek zijn grip verloor. Net op het moment dat ik de helling afbolde. Net op het moment dat een andere fietser mij de pas afsneed. Mijn achterwiel maakte op zichzelf een uitstapje naar rechts, zodat ik links de weg op knalde. Angstaanjagend dicht bij vier paar veel grotere wielen. Ik knalde met mijn hoofd tegen het asfalt, gleed nog een eindje door en bleef netjes op de stippellijn in het midden van de straat liggen. "Als een zielig hoopje", zei de geschrokken mevrouw die de ziekenwagen belde.
Ik bleek van goede kwaliteit te zijn. Niets gebroken, niets gekneusd, zelfs mijn bovenkamer bleef optimaal werken. Ik wandelde zelf het ziekenhuis uit, nam de bus naar de plek waar ik op de grond geknald was en sleepte mijn gehavende tweewieler naar huis. Niets aan de hand, dacht ik. Maar ik was me nog niet bewust van een klein geniepig pakketje dat zich in me had weten te nestelen.
Een klein alarmbelletje dat als het regent diep in mijn stilletjes rinkelt. Ik probeer het te negeren, fluister zachtjes: "Stel je niet aan." Maar het fietsen gaat niet zo gezwind als op dagen zonder regen. Ik draai dat straatje niet meer in met de gewoonlijke wijde zwaai, maar doe het voorzichtig aan. Ik steek geen fietsers meer voorbij, zelfs niet dat omaatje dat sneller zou zijn als ze te voet ging. Ik probeer mensen die mijn fietspad kruisen weg te bliksemen zodat ik niet meer moet uitwijken. Ik probeer tegenliggers voorzichtig naar links te laten opschuiven zodat er wat ruimte overblijft voor een voorbijrijdende fietser. Maar mijn mentale overtuigingskracht is niet krachtdadig genoeg.
Als het wel zo was zou die auto zich niet door dat smalle straatje gewrongen hebben. Zou hij niet uiterst links gereden hebben en me ei zo na in de goot geknikkerd hebben. Zou hij niet met zijn linkerkant mijn fietszak aangetikt hebben. Zodat mijn achterwiel zich uit het spoor van mijn voorwiel wurmde en wegsloeg op de natte kasseien. Dan zou ik niet onmiddellijk van de pedalen gesprongen zijn, mijn twee voeten stevig op de grond geplant hebben en mijn fiets opnieuw rechtgetrokken. Dan had ik mezelf niet moeten bezweren "Niets aan de hand".
Maar dat deed ie wel en terwijl de auto om de hoek verdween klopte mijn hart in een tempo waar een loper na een marathon trots op zou zijn. Ik stapte van mijn fiets en wandelde verder over het voetpad.
Misschien moet ik zo'n oranje vlaggetje overwegen. Met daar in grote zwarte letters op: "Bij nat wegdek. Uitzonderlijk bang vervoer"
Het begon met een slippend achterwiel. Een achterwiel dat op het natte wegdek zijn grip verloor. Net op het moment dat ik de helling afbolde. Net op het moment dat een andere fietser mij de pas afsneed. Mijn achterwiel maakte op zichzelf een uitstapje naar rechts, zodat ik links de weg op knalde. Angstaanjagend dicht bij vier paar veel grotere wielen. Ik knalde met mijn hoofd tegen het asfalt, gleed nog een eindje door en bleef netjes op de stippellijn in het midden van de straat liggen. "Als een zielig hoopje", zei de geschrokken mevrouw die de ziekenwagen belde.
Ik bleek van goede kwaliteit te zijn. Niets gebroken, niets gekneusd, zelfs mijn bovenkamer bleef optimaal werken. Ik wandelde zelf het ziekenhuis uit, nam de bus naar de plek waar ik op de grond geknald was en sleepte mijn gehavende tweewieler naar huis. Niets aan de hand, dacht ik. Maar ik was me nog niet bewust van een klein geniepig pakketje dat zich in me had weten te nestelen.
Een klein alarmbelletje dat als het regent diep in mijn stilletjes rinkelt. Ik probeer het te negeren, fluister zachtjes: "Stel je niet aan." Maar het fietsen gaat niet zo gezwind als op dagen zonder regen. Ik draai dat straatje niet meer in met de gewoonlijke wijde zwaai, maar doe het voorzichtig aan. Ik steek geen fietsers meer voorbij, zelfs niet dat omaatje dat sneller zou zijn als ze te voet ging. Ik probeer mensen die mijn fietspad kruisen weg te bliksemen zodat ik niet meer moet uitwijken. Ik probeer tegenliggers voorzichtig naar links te laten opschuiven zodat er wat ruimte overblijft voor een voorbijrijdende fietser. Maar mijn mentale overtuigingskracht is niet krachtdadig genoeg.
Als het wel zo was zou die auto zich niet door dat smalle straatje gewrongen hebben. Zou hij niet uiterst links gereden hebben en me ei zo na in de goot geknikkerd hebben. Zou hij niet met zijn linkerkant mijn fietszak aangetikt hebben. Zodat mijn achterwiel zich uit het spoor van mijn voorwiel wurmde en wegsloeg op de natte kasseien. Dan zou ik niet onmiddellijk van de pedalen gesprongen zijn, mijn twee voeten stevig op de grond geplant hebben en mijn fiets opnieuw rechtgetrokken. Dan had ik mezelf niet moeten bezweren "Niets aan de hand".
Maar dat deed ie wel en terwijl de auto om de hoek verdween klopte mijn hart in een tempo waar een loper na een marathon trots op zou zijn. Ik stapte van mijn fiets en wandelde verder over het voetpad.
Misschien moet ik zo'n oranje vlaggetje overwegen. Met daar in grote zwarte letters op: "Bij nat wegdek. Uitzonderlijk bang vervoer"
woensdag 28 april 2004
Voorbode
Ik was diep in dromenland gedwaald. Droomde over een stadssafari op de rug van een giraffe - ik moet toch eens zo'n verklarend dromenboek kopen, kan nog leuk worden - tot er opeens een zacht gezoem vlak naast mijn oor opdook.
Geen droomgezoem, maar levensecht gezoem. Ergens in een miliseconde tijd moet ik van de rug van mijn giraffe gegeleden zijn en terug in mijn bed beland zijn waar lief slaperige ksst-bewegingen maakte.
"We moeten het muskietennet ophangen", murmelde hij.
"Het is één klein mugje", protesteerde ik en dook onder mijn deken, weg van het gezoem op zoek naar nieuwe dromen.
's Morgens, ergens tussen "goeiemorgen" en "moet je werken deze avond?" kwam het.
"Gaan we vanavond zo'n groot muskietennet kopen. Eentje die over een tweepersoonsbed past?"
"Het was één mugje. Eén klein mugje!", gierde ik ongelovig.
"Dat was de verkenner voor de rest die morgen komt."
"Het is april!"
"Goed dan slaap jij maar zo, maar ik hang het muskietennet. Eigen schuld als die muggen morgennacht een fuifje komen geven aan jouw kant van het bed."
Is er misschien een invasie aangekondigd, waar ik niets van weet?
Ik was diep in dromenland gedwaald. Droomde over een stadssafari op de rug van een giraffe - ik moet toch eens zo'n verklarend dromenboek kopen, kan nog leuk worden - tot er opeens een zacht gezoem vlak naast mijn oor opdook.
Geen droomgezoem, maar levensecht gezoem. Ergens in een miliseconde tijd moet ik van de rug van mijn giraffe gegeleden zijn en terug in mijn bed beland zijn waar lief slaperige ksst-bewegingen maakte.
"We moeten het muskietennet ophangen", murmelde hij.
"Het is één klein mugje", protesteerde ik en dook onder mijn deken, weg van het gezoem op zoek naar nieuwe dromen.
's Morgens, ergens tussen "goeiemorgen" en "moet je werken deze avond?" kwam het.
"Gaan we vanavond zo'n groot muskietennet kopen. Eentje die over een tweepersoonsbed past?"
"Het was één mugje. Eén klein mugje!", gierde ik ongelovig.
"Dat was de verkenner voor de rest die morgen komt."
"Het is april!"
"Goed dan slaap jij maar zo, maar ik hang het muskietennet. Eigen schuld als die muggen morgennacht een fuifje komen geven aan jouw kant van het bed."
Is er misschien een invasie aangekondigd, waar ik niets van weet?
maandag 26 april 2004
Nog niet
Morrend trok ik de deken over mijn hoofd.
"Toe dan?", suste hij. "Zo erg is het toch niet."
"Toch wel", beet ik hem toe. "Je wilt weer veel te snel zijn. Het was net zo leuk en jij komt weer de boel verpesten."
Hij stond op en trok de gordijnen open.
"Willen of niet. Je kan er toch niets aan veranderen." Hij hield de punt van mijn deken op en trok het warme omhulsel naar zich toe.
Ik klauwde in de rand, rolde mezelf in een bolletje. "Neen, ik wil nog niet. Ik ben nog niet uitgerust."
"Jammer, maar helaas", grijnsde hij terwijl hij op het bed sprong. "Nu is het tijd voor mij." Speels tikte hij op mijn wekkerradio die onmiddellijk oorverdovend begon te spelen. Ik loste mijn greep op het deken en reikte naar de radio. Vliegensvlug greep hij de deken en trok ze tot aan het voeteind.
"Ik verwacht je binnen een kwartier gedoucht en aangekleed op de fiets", riep hij vanaf de trap.
"Stomme werkweek. Stomme, stomme werkweek", gromde ik.
"En je mag vloeken al wat je wilt", riep werkweek terug. "Elke maandag is het opnieuw aan mij. Niets aan te doen."
Een klein gniffelend lachje galmde in de traphal.
Morrend trok ik de deken over mijn hoofd.
"Toe dan?", suste hij. "Zo erg is het toch niet."
"Toch wel", beet ik hem toe. "Je wilt weer veel te snel zijn. Het was net zo leuk en jij komt weer de boel verpesten."
Hij stond op en trok de gordijnen open.
"Willen of niet. Je kan er toch niets aan veranderen." Hij hield de punt van mijn deken op en trok het warme omhulsel naar zich toe.
Ik klauwde in de rand, rolde mezelf in een bolletje. "Neen, ik wil nog niet. Ik ben nog niet uitgerust."
"Jammer, maar helaas", grijnsde hij terwijl hij op het bed sprong. "Nu is het tijd voor mij." Speels tikte hij op mijn wekkerradio die onmiddellijk oorverdovend begon te spelen. Ik loste mijn greep op het deken en reikte naar de radio. Vliegensvlug greep hij de deken en trok ze tot aan het voeteind.
"Ik verwacht je binnen een kwartier gedoucht en aangekleed op de fiets", riep hij vanaf de trap.
"Stomme werkweek. Stomme, stomme werkweek", gromde ik.
"En je mag vloeken al wat je wilt", riep werkweek terug. "Elke maandag is het opnieuw aan mij. Niets aan te doen."
Een klein gniffelend lachje galmde in de traphal.
vrijdag 23 april 2004
Vijf minuten
Hij spuit een dot gel in zijn hand. Wrijft zijn handen ineen en laat ze in een ware John-Travolta-vetkuif beweging door zijn haar glijden. Zijn zwarte haar plakt in glimmende sliertjes tegen zijn hoofd. Hij draait de kraan open en spoelt de restjes gel weg.
Ik zit met opgetrokken knieën tegen de verwarming. Bekijk de metamorfose met slaperige oogjes. Van net-uit-bed tot klaar-voor-de-bus-en-de-rest-van-de-dag. In vijf minuten.
Hij kromt zijn vingers en woelt door de glimmende sliertjes tot ze alle kanten uitpieken, spoelt zijn handen nog eens en loopt de badkamer uit. Dan keert hij op zijn passen terug en plant een kus in mijn nek. Aah, daar is lief.
Hij spuit een dot gel in zijn hand. Wrijft zijn handen ineen en laat ze in een ware John-Travolta-vetkuif beweging door zijn haar glijden. Zijn zwarte haar plakt in glimmende sliertjes tegen zijn hoofd. Hij draait de kraan open en spoelt de restjes gel weg.
Ik zit met opgetrokken knieën tegen de verwarming. Bekijk de metamorfose met slaperige oogjes. Van net-uit-bed tot klaar-voor-de-bus-en-de-rest-van-de-dag. In vijf minuten.
Hij kromt zijn vingers en woelt door de glimmende sliertjes tot ze alle kanten uitpieken, spoelt zijn handen nog eens en loopt de badkamer uit. Dan keert hij op zijn passen terug en plant een kus in mijn nek. Aah, daar is lief.
donderdag 22 april 2004
Aangenaam
Zijn das kleurde prachtig bij het kleur van zijn partij. Hij was groot en toonde nog groter door zijn streepjespak en dito streepjeshemd. Breed glimlachend stak hij een hand naar me uit.
"Goeieavond, ik ben Peter."
"Kim, aangenaam", schudde ik zijn hand. Halverwege de schudbeweging dwaalden zijn ogen de rest van de omgeving rond. Hij liet mijn hand los en prikte naar me met zijn wijsvinger in de lucht.
"Wij praten nog, maar ik moet eerst even die mensen begroeten."
Ik draaide me om en liep het terras op. Koos een stoel uit en diepte mijn notablok op. Af en toe liepen mensen voorbij, schudden even mijn hand om kennis te maken en opeens stond hij opnieuw voor mijn stoel, brede glimlach, met uitgestoken hand.
"Goeieavond, ik ben Peter. Wij hebben nog geen kennis gemaakt?"
"Toch wel, daarnet."
Hij trok zijn hand snel terug en schoot in een bulderende lach die door de omgeving rolde.
"Juist ja, Lies is het niet?"
"Neen, Kim."
"Kim, ik weet het nog hoor." Hij draaide zich om en beende naar de andere kant van het terras.
Ik grinnikte even en concentreerde me opnieuw op mijn aantekeningen. Het was nog lekker weer, een klein zonnetje wreef mijn rug warm, de wind ruiste door de bomen. Geamuseerd bestudeerde ik hoe even verder twee mensen bloedserieus in de lens van de camera keken.
Mijn collega kwam naast me zitten.
"De helft staat er al op. Nu nog de andere helft en de groepsfoto's."
We schoven allebei onderuit
"Dat duurt nog wel even. Ik haal nog iets om te drinken."
Ik liep het café binnen en bestelde twee cola's, nam het plateautje aan en liep terug het terras op. Aan ons tafeltje was mijn collega met hem in gesprek.
"Aah", lachte Peter. "Stel me even voor aan je collega."
"Ik ben Kim", grinnikte ik. "We hebben daarnet al twee maal kennis gemaakt."
"O juist ja", hij tikte met zijn hand op zijn grijze warrige krullen. "Vergeten."
"Duidelijk, mompelde ik binnensmonds.
De avond kroop verder en de zon verdween achter donkere grijze wolken en langzaam liep het terras leeg. Toen zelfs mijn jas de kilte niet meer kon tegenhouden pakte ik mijn tas op en liep het café binnen. Ik zocht een stoel uit, diepte mijn notablok opnieuw op en pende verder. De stoel naast me werd opzij getrokken en een grote hand zweefde even later voor mijn neus.
"Wij hebben nog geen kennis gemaakt, is het niet?", lachte hij zijn ondertussen bekende glimlach bloot.
Ik schudde zijn hand. "Neen, inderdaad. Aangenaam ik ben Kim."
Zijn das kleurde prachtig bij het kleur van zijn partij. Hij was groot en toonde nog groter door zijn streepjespak en dito streepjeshemd. Breed glimlachend stak hij een hand naar me uit.
"Goeieavond, ik ben Peter."
"Kim, aangenaam", schudde ik zijn hand. Halverwege de schudbeweging dwaalden zijn ogen de rest van de omgeving rond. Hij liet mijn hand los en prikte naar me met zijn wijsvinger in de lucht.
"Wij praten nog, maar ik moet eerst even die mensen begroeten."
Ik draaide me om en liep het terras op. Koos een stoel uit en diepte mijn notablok op. Af en toe liepen mensen voorbij, schudden even mijn hand om kennis te maken en opeens stond hij opnieuw voor mijn stoel, brede glimlach, met uitgestoken hand.
"Goeieavond, ik ben Peter. Wij hebben nog geen kennis gemaakt?"
"Toch wel, daarnet."
Hij trok zijn hand snel terug en schoot in een bulderende lach die door de omgeving rolde.
"Juist ja, Lies is het niet?"
"Neen, Kim."
"Kim, ik weet het nog hoor." Hij draaide zich om en beende naar de andere kant van het terras.
Ik grinnikte even en concentreerde me opnieuw op mijn aantekeningen. Het was nog lekker weer, een klein zonnetje wreef mijn rug warm, de wind ruiste door de bomen. Geamuseerd bestudeerde ik hoe even verder twee mensen bloedserieus in de lens van de camera keken.
Mijn collega kwam naast me zitten.
"De helft staat er al op. Nu nog de andere helft en de groepsfoto's."
We schoven allebei onderuit
"Dat duurt nog wel even. Ik haal nog iets om te drinken."
Ik liep het café binnen en bestelde twee cola's, nam het plateautje aan en liep terug het terras op. Aan ons tafeltje was mijn collega met hem in gesprek.
"Aah", lachte Peter. "Stel me even voor aan je collega."
"Ik ben Kim", grinnikte ik. "We hebben daarnet al twee maal kennis gemaakt."
"O juist ja", hij tikte met zijn hand op zijn grijze warrige krullen. "Vergeten."
"Duidelijk, mompelde ik binnensmonds.
De avond kroop verder en de zon verdween achter donkere grijze wolken en langzaam liep het terras leeg. Toen zelfs mijn jas de kilte niet meer kon tegenhouden pakte ik mijn tas op en liep het café binnen. Ik zocht een stoel uit, diepte mijn notablok opnieuw op en pende verder. De stoel naast me werd opzij getrokken en een grote hand zweefde even later voor mijn neus.
"Wij hebben nog geen kennis gemaakt, is het niet?", lachte hij zijn ondertussen bekende glimlach bloot.
Ik schudde zijn hand. "Neen, inderdaad. Aangenaam ik ben Kim."
dinsdag 20 april 2004
Trillingen
Ik voelde hoe het huis bewoog, of beter hoe de grond onder ons huis bewoog. Met een zacht en diep gerommel bibberde het hele bouwsel op zijn grondvesten. Ik hoorde hoe de glazen en borden rinkelden in de kast. Hoe de kapstokken in de kleerkast heen en weer klingelden. De cijfertjes op mijn wekkerradio werden even waziger dan normaal. Het boek dat de hele nacht op het randje van het nachtkastje gewiebeld had viel met een zacht plofje op de grond, samen met mijn bril die nog tussen de pagina's geklemd zat.
"Werken in de straat", herinnerde ik mezelf. Ik trok de gordijnen open en keek hoe de graafmachines op en neer kropen tussen de bergen zand.
"En vanaf vandaag dus ook een gigantisch gat", concludeerde ik. "Een gat van twee meter vlak voor de voordeur."
Dat worden overuren voor mijn engelbewaarder, mezelf kennende.
Ik voelde hoe het huis bewoog, of beter hoe de grond onder ons huis bewoog. Met een zacht en diep gerommel bibberde het hele bouwsel op zijn grondvesten. Ik hoorde hoe de glazen en borden rinkelden in de kast. Hoe de kapstokken in de kleerkast heen en weer klingelden. De cijfertjes op mijn wekkerradio werden even waziger dan normaal. Het boek dat de hele nacht op het randje van het nachtkastje gewiebeld had viel met een zacht plofje op de grond, samen met mijn bril die nog tussen de pagina's geklemd zat.
"Werken in de straat", herinnerde ik mezelf. Ik trok de gordijnen open en keek hoe de graafmachines op en neer kropen tussen de bergen zand.
"En vanaf vandaag dus ook een gigantisch gat", concludeerde ik. "Een gat van twee meter vlak voor de voordeur."
Dat worden overuren voor mijn engelbewaarder, mezelf kennende.
maandag 19 april 2004
Hermetisch
In weer of wind, zon of geen zon, altijd leken de rolluiken van het huis gesloten. Een olijfgroene gevel met donkergroene rolluiken. Hermetisch dicht. Elke dag opnieuw. Twee ramen, een deur en opnieuw twee ramen, maar geen straaltje licht wist de kamers binnen te dringen. Niet in de morgen, middag of avond.
Tot gisteren. De donkergroene luiken leken verdwenen. Er was enkel een olijfgroene gevel en vier glanzende ramen. Op een trapje een oud vrouwtje die ze nauwgezet opblonk. Zonder te spatten zeemde ze de ramen in en streepte met een haar kleine trekkertje vierkantje na vierkantje in de grote ruit schoon. Tijd voor zon en licht in huis, .... dacht ik.
Deze morgen bolde ik opnieuw voorbij het bekende uitzicht. Een olijfgroene gevel en vier donkergroene rolluiken. "Waarom die moeite?", vroeg ik me af en kort daarna "Hoe krijgt ze die ruiten ooit vuil?"
In weer of wind, zon of geen zon, altijd leken de rolluiken van het huis gesloten. Een olijfgroene gevel met donkergroene rolluiken. Hermetisch dicht. Elke dag opnieuw. Twee ramen, een deur en opnieuw twee ramen, maar geen straaltje licht wist de kamers binnen te dringen. Niet in de morgen, middag of avond.
Tot gisteren. De donkergroene luiken leken verdwenen. Er was enkel een olijfgroene gevel en vier glanzende ramen. Op een trapje een oud vrouwtje die ze nauwgezet opblonk. Zonder te spatten zeemde ze de ramen in en streepte met een haar kleine trekkertje vierkantje na vierkantje in de grote ruit schoon. Tijd voor zon en licht in huis, .... dacht ik.
Deze morgen bolde ik opnieuw voorbij het bekende uitzicht. Een olijfgroene gevel en vier donkergroene rolluiken. "Waarom die moeite?", vroeg ik me af en kort daarna "Hoe krijgt ze die ruiten ooit vuil?"
Eighties
Ze wiebelde op de maat van de muziek in een extra strakke legging. Haar opgebonden met een veelkleurige sjaal, Polsbandjes en een oversized zwart T-shirt. De fuifgangers keken haar grinnikend aan.
"Het is een 70, 80, 90-fuif, maar daarom nog geen 70, 80, 90-verkleedpartij", grapte iemand achter me.
Gelukkig waren wij deze avond in dresscode normale fuifkledij.
Ze wiebelde op de maat van de muziek in een extra strakke legging. Haar opgebonden met een veelkleurige sjaal, Polsbandjes en een oversized zwart T-shirt. De fuifgangers keken haar grinnikend aan.
"Het is een 70, 80, 90-fuif, maar daarom nog geen 70, 80, 90-verkleedpartij", grapte iemand achter me.
Gelukkig waren wij deze avond in dresscode normale fuifkledij.
zondag 18 april 2004
Doorbijten
Drie dozen lentefrisse plantjes wachten op een plekje in de grond. Goed voor een middag met de zon op mijn rug in de aarde te wroeten. Het kriebelde, mijn rafeligste broek lag al klaar om aan de slag te gaan.
Het is echter grijs. Wind laat de bomen van links naar rechts zwiepen, de regen roffelt op de stenen en drie dozen lentefrisse plantjes wachten op hun plekje in de grond.
Drie dozen lentefrisse plantjes wachten op een plekje in de grond. Goed voor een middag met de zon op mijn rug in de aarde te wroeten. Het kriebelde, mijn rafeligste broek lag al klaar om aan de slag te gaan.
Het is echter grijs. Wind laat de bomen van links naar rechts zwiepen, de regen roffelt op de stenen en drie dozen lentefrisse plantjes wachten op hun plekje in de grond.
Voor Anemoon
Op een dag was het bos jarig.
Daar hadden de dieren zich al lang op verheugd.
"Ja bos", zeiden ze, "dat wordt een groot feest!"
Het bos liet de bomen alvast ruisen en de struiken ritselen van plezier.
"Waar moeten we het eigenlijk vieren?" vroegen de dieren elkaar. Er was niet één plek waar ze het konden vieren, want dan zouden alle andere plekken terkortkomen. Dus vierden ze het in het hele bos.
Ze hingen slingers en lampionnen in alle bomen, ze zetten tientallen taarten van turf en zachte modder neer en ze goten zoete siroop in de rivier, zodat hij rood werd en de wilg zich gulzig over hem heen boog.
Hun cadeau's legden ze overal in het bos neer: nieuw mos, een paar kronkelige beekjes, bosbessen en een reusachtige opvouwbare hoed die het bos kon opzetten bij striemende regen.
"Alsjeblieft, bos. Gefeliciteerd, bos. Van harte, bos", klonk het van alle kanten.
Het bos kraakte van plezier.
Zelfs de kameel was gekomen, en de walvis en de albatros.
Die middag was het bos vol met alle dieren die bestonden. Iedereen danste met een boom en fluisterde iets vrolijks in een struik. De olifant probeerde sierlijk van de top van de ene boom naar de top van de andere boom te springen. Dat lukte hem telkens bijna. De lijster en de merel zongen samen een vrolijk lied en de schildpad liet zijn schild glimmen zoals het nog nooit had geglommen.
Laat in de middag begon het te waaien en kwamen er brieven met gelukwensen van de steppe, van de oceaan, van de bergen en zelfs van de woestijn, die het bos feliciteerde en schreef dat hij binnenkort eens langs zou komen.
"Ik kom wel bij jou, woestijn, ik wilde toch allang eens die kant op", schreef het bos meteen terug.
Het was een mooie dag en het bos schudde zijn kruinen zachtjes heen en weer, ruiste, ritselde, stak hier en daar een tak in een taart, en was gelukkig zoals alleen een bos op zijn verjaardag gelukkig kan zijn.
Uit:"Misschien wisten zij alles" van Toon Tellegen
Op een dag was het bos jarig.
Daar hadden de dieren zich al lang op verheugd.
"Ja bos", zeiden ze, "dat wordt een groot feest!"
Het bos liet de bomen alvast ruisen en de struiken ritselen van plezier.
"Waar moeten we het eigenlijk vieren?" vroegen de dieren elkaar. Er was niet één plek waar ze het konden vieren, want dan zouden alle andere plekken terkortkomen. Dus vierden ze het in het hele bos.
Ze hingen slingers en lampionnen in alle bomen, ze zetten tientallen taarten van turf en zachte modder neer en ze goten zoete siroop in de rivier, zodat hij rood werd en de wilg zich gulzig over hem heen boog.
Hun cadeau's legden ze overal in het bos neer: nieuw mos, een paar kronkelige beekjes, bosbessen en een reusachtige opvouwbare hoed die het bos kon opzetten bij striemende regen.
"Alsjeblieft, bos. Gefeliciteerd, bos. Van harte, bos", klonk het van alle kanten.
Het bos kraakte van plezier.
Zelfs de kameel was gekomen, en de walvis en de albatros.
Die middag was het bos vol met alle dieren die bestonden. Iedereen danste met een boom en fluisterde iets vrolijks in een struik. De olifant probeerde sierlijk van de top van de ene boom naar de top van de andere boom te springen. Dat lukte hem telkens bijna. De lijster en de merel zongen samen een vrolijk lied en de schildpad liet zijn schild glimmen zoals het nog nooit had geglommen.
Laat in de middag begon het te waaien en kwamen er brieven met gelukwensen van de steppe, van de oceaan, van de bergen en zelfs van de woestijn, die het bos feliciteerde en schreef dat hij binnenkort eens langs zou komen.
"Ik kom wel bij jou, woestijn, ik wilde toch allang eens die kant op", schreef het bos meteen terug.
Het was een mooie dag en het bos schudde zijn kruinen zachtjes heen en weer, ruiste, ritselde, stak hier en daar een tak in een taart, en was gelukkig zoals alleen een bos op zijn verjaardag gelukkig kan zijn.
Uit:"Misschien wisten zij alles" van Toon Tellegen
zaterdag 17 april 2004
Leeg
De cover beloofde veel goeds, maar de verpakking bleek mooier dan de inhoud. Een zwaar tekort voor een boek. De zinnen wikkelden zich als prikkeldraad om me heen. Ze haperden en prikten venijnig. Ze probeerden grote woorden aan, maar leken op een slecht verkleedpartijtje.
Twintig pagina's later belandde het geheel met een boogje middenin de tulpen. En zachte plof en dan niets meer.
Eventjes later veegde ik schuldbewust de zwarte aarde van tussen de bladzijden. Mag je wel gooien met bibboeken? Als ze echt heel slecht zijn?
De cover beloofde veel goeds, maar de verpakking bleek mooier dan de inhoud. Een zwaar tekort voor een boek. De zinnen wikkelden zich als prikkeldraad om me heen. Ze haperden en prikten venijnig. Ze probeerden grote woorden aan, maar leken op een slecht verkleedpartijtje.
Twintig pagina's later belandde het geheel met een boogje middenin de tulpen. En zachte plof en dan niets meer.
Eventjes later veegde ik schuldbewust de zwarte aarde van tussen de bladzijden. Mag je wel gooien met bibboeken? Als ze echt heel slecht zijn?
vrijdag 16 april 2004
Vakantiegevoel (een beetje toch)
Het was lekker warm. Open-schoenen-warm, blote-benen-warm, daaaag-jas-warm.
De wind gleed zachtjes langs me terwijl ik achter hem aan fietste, hobbelend over de kasseien, richting schouwburg. Binnenin borrelde een déjà-vu. Dit kende ik. Van dit gevoel had ik nog genoten.
Terwijl hij rond de hoek verdween, wist ik het weer. Vakantie! Zomer! Dit hobbelen over de kasseien voelde als een mooie zomeravond, een mooie vrijdagavond. Met de zekerheid van twee dagen niets doen door de straten rijden. Richting film, ijsje en lange wandeling.
Het werd echter schouwburg, fietsen en slapen. Want het was nog maar april en iemand moest om zes uur al op de bus zitten.
Het was lekker warm. Open-schoenen-warm, blote-benen-warm, daaaag-jas-warm.
De wind gleed zachtjes langs me terwijl ik achter hem aan fietste, hobbelend over de kasseien, richting schouwburg. Binnenin borrelde een déjà-vu. Dit kende ik. Van dit gevoel had ik nog genoten.
Terwijl hij rond de hoek verdween, wist ik het weer. Vakantie! Zomer! Dit hobbelen over de kasseien voelde als een mooie zomeravond, een mooie vrijdagavond. Met de zekerheid van twee dagen niets doen door de straten rijden. Richting film, ijsje en lange wandeling.
Het werd echter schouwburg, fietsen en slapen. Want het was nog maar april en iemand moest om zes uur al op de bus zitten.
donderdag 15 april 2004
Vrij
"Vrij is vrij", mopperde ik terwijl ik de deur van mijn bureau opentrok. "Een week vakantie is een week vakantie", gromde ik verder terwijl ik mijn computer aanporde om eens in actie te schieten. "Vakantie is niet die pokke-pdf's komen nakijken en correcties doorbellen", besloot ik terwijl ik op mijn bureaustoel neerplofte.
De zon beloofde er nog een schepje bovenop te doen en liet haar helderste stralen mijn bureau binnenschijnen.
"Hou dat nog eventjes vol, oké", pleitte ik. "Ik ben zo weer buiten om van jou te genieten."
Enkele uitgeprinte en nagekeken pdf's later had ik hem aan de lijn, de drukkerij-meneer.
"Voor pagina 15 .... "
"Mooi weer vandaag, is het niet. Zonde om binnen te zitten", zuchte hij.
"Hmm, op pagina 15 ontbreekt de copyright bij de foto .... "
"Echt een weertje om op een terrasje een Duvel te drinken."
"Duvel is niet mijn ding, maar dat terrasje doe ik zo wel. Dus, voor pagina 15 .... "
"Aah juist, gelukzak, jij bent vrij deze week."
"Jaha, kunnen we het nu even over pagina 15 hebben?"
"Ja, zo meteen. Maar wil je me dan een plezier doen?"
"Wat?"
"Drink er op dat terrasje ééntje op mijn gezondheid. Beloofd?"
"Geen probleem. Dus op pagina 15 .... "
Duvel is eigenlijk best nog lekker.
"Vrij is vrij", mopperde ik terwijl ik de deur van mijn bureau opentrok. "Een week vakantie is een week vakantie", gromde ik verder terwijl ik mijn computer aanporde om eens in actie te schieten. "Vakantie is niet die pokke-pdf's komen nakijken en correcties doorbellen", besloot ik terwijl ik op mijn bureaustoel neerplofte.
De zon beloofde er nog een schepje bovenop te doen en liet haar helderste stralen mijn bureau binnenschijnen.
"Hou dat nog eventjes vol, oké", pleitte ik. "Ik ben zo weer buiten om van jou te genieten."
Enkele uitgeprinte en nagekeken pdf's later had ik hem aan de lijn, de drukkerij-meneer.
"Voor pagina 15 .... "
"Mooi weer vandaag, is het niet. Zonde om binnen te zitten", zuchte hij.
"Hmm, op pagina 15 ontbreekt de copyright bij de foto .... "
"Echt een weertje om op een terrasje een Duvel te drinken."
"Duvel is niet mijn ding, maar dat terrasje doe ik zo wel. Dus, voor pagina 15 .... "
"Aah juist, gelukzak, jij bent vrij deze week."
"Jaha, kunnen we het nu even over pagina 15 hebben?"
"Ja, zo meteen. Maar wil je me dan een plezier doen?"
"Wat?"
"Drink er op dat terrasje ééntje op mijn gezondheid. Beloofd?"
"Geen probleem. Dus op pagina 15 .... "
Duvel is eigenlijk best nog lekker.
woensdag 14 april 2004
*auw*
Een marathon, dat moest het geweest zijn, besliste ik terwijl ik moeizaam één been uit bed zwierde. Ik bleef even liggen om mijn gekwelde rug wat te sparen. Hobbes en Wiebe draaiden nieuwsgierig rond die ene blote voet die op de grond ruste. Alsof alle scharnieren vastgeroest waren, vertelde ik lief. Het voelde alsof ik helemaal beurs gemept was, alles, maar dan ook alles deed pijn.
"Je zou denken dat je een marathon gelopen hebt, in plaats van gewoon wat in de tuin gewerkt te hebben."
"Gewoon wat gewerkt", mopperde ik, nog steeds met mijn ene been uit bed. "Hard en stevig doorgewerkt, ja."
"Jij bent ook maar gewoon om een balpen vast te houden", grijnsde lief zonder medelijden.
Voorzichtig strompelde hij de kamer uit. "Ik ook trouwens", klonk het nog met heel wat minder leedvermaak.
Een marathon, dat moest het geweest zijn, besliste ik terwijl ik moeizaam één been uit bed zwierde. Ik bleef even liggen om mijn gekwelde rug wat te sparen. Hobbes en Wiebe draaiden nieuwsgierig rond die ene blote voet die op de grond ruste. Alsof alle scharnieren vastgeroest waren, vertelde ik lief. Het voelde alsof ik helemaal beurs gemept was, alles, maar dan ook alles deed pijn.
"Je zou denken dat je een marathon gelopen hebt, in plaats van gewoon wat in de tuin gewerkt te hebben."
"Gewoon wat gewerkt", mopperde ik, nog steeds met mijn ene been uit bed. "Hard en stevig doorgewerkt, ja."
"Jij bent ook maar gewoon om een balpen vast te houden", grijnsde lief zonder medelijden.
Voorzichtig strompelde hij de kamer uit. "Ik ook trouwens", klonk het nog met heel wat minder leedvermaak.
maandag 12 april 2004
Dresscode: Seventies
Met bolletjeshemd, een kanariegele broek en bloemen in het haar kijken we vertwijfeld door het kleine raampje van de deur.
"En?"
"Jeansbroek, jeansbroek, gewoon hemd, jeansbroek, normaal T-shirtje."
"Niemand?"
"Voor zover ik zie niemand, neen."
We bekijken onszelf nog eens goed. Bowlingschoenen, bleke streepjesbroek, hippietopje, flowerpowerhalsketting.
"Naar binnen dan maar?"
"Ga, jij maar eerst."
"Neen, ga jij maar eerst."
We halen even diep adem en trekken de zware deur open. Tientallen hoofden worden gedraaid en we voelen hoe de blikken uit alle kanten van de zaal ons zorgvuldig opnemen.
"Euh, het was toch vandaag dat de dresscode seventies was?"
Met bolletjeshemd, een kanariegele broek en bloemen in het haar kijken we vertwijfeld door het kleine raampje van de deur.
"En?"
"Jeansbroek, jeansbroek, gewoon hemd, jeansbroek, normaal T-shirtje."
"Niemand?"
"Voor zover ik zie niemand, neen."
We bekijken onszelf nog eens goed. Bowlingschoenen, bleke streepjesbroek, hippietopje, flowerpowerhalsketting.
"Naar binnen dan maar?"
"Ga, jij maar eerst."
"Neen, ga jij maar eerst."
We halen even diep adem en trekken de zware deur open. Tientallen hoofden worden gedraaid en we voelen hoe de blikken uit alle kanten van de zaal ons zorgvuldig opnemen.
"Euh, het was toch vandaag dat de dresscode seventies was?"
vrijdag 9 april 2004
Tijdmachine #4
De man trekt me aan mijn elleboog recht en sleept me achter zich aan terwijl hij het bos inloopt.
“Hoe vlugger we hier weg zijn, hoe beter.”
Ik strompel achter hem aan, maar het lukt me niet om zijn grote passen bij te houden. Ik struikel over mijn eigen voeten en beland met een plof in een hoop bladeren.
Jannes gooit zijn armen in de lucht. “Doe je dit met opzet of hoe zit het?” Hij geeft de hoop bladeren een harde trap. Verdroogde restjes dwarrelen in het rond. Tussen de dwarrelende waas door zie ik hem de helling aflopen.
“Kom mee!”
Een zachte hand helpt me recht. De blonde vrouw kijkt me bedachtzaam aan.
“Je kleding, je haar, je schoenen. Die komen me bekend voor. Waar kom jij vandaan?” Haar hand zweeft vlak voor mijn gezicht.
Ik open mijn mond om te antwoorden, maar ze is me voor.
“Neen, niet hier. Volg mij, we moeten snel zijn.” Ze draait zich om en snelt de helling af.
Struikelend over boomstronken, zwenk ik tussen de bomen door. Ik probeer de fladderende zwarte jas voor me niet uit het oog te verliezen.
Aan een ophoping wachten de man en de blonde vrouw me.
“Kom”, wenkt ze en duikt onder een struik.
Argwanend bekijk ik de struik.
“Ga dan”, gromt Jannes plots en hij geeft me een duw in mijn rug.
Ik kruip onder de struik en ontdek tot mijn verbazing een opening. Op handen en knieën kruip ik verder tot ik in een grote ruimte kom. Een zachte oranje gloed wemelt tegen de wanden. Het is er warm en ruikt naar zoete wijn. Fluisterende stemmen zweven me tegemoet.
“Waar komt ze vandaan?”
“Ze is niet geregistreerd, anders hadden we het geweten.”
Ik kijk op en zie tientallen nieuwsgierige gezichten. Een man in een zilverkleurig pak helpt me recht.
“Jij hebt heel wat te verklaren.”
De man trekt me aan mijn elleboog recht en sleept me achter zich aan terwijl hij het bos inloopt.
“Hoe vlugger we hier weg zijn, hoe beter.”
Ik strompel achter hem aan, maar het lukt me niet om zijn grote passen bij te houden. Ik struikel over mijn eigen voeten en beland met een plof in een hoop bladeren.
Jannes gooit zijn armen in de lucht. “Doe je dit met opzet of hoe zit het?” Hij geeft de hoop bladeren een harde trap. Verdroogde restjes dwarrelen in het rond. Tussen de dwarrelende waas door zie ik hem de helling aflopen.
“Kom mee!”
Een zachte hand helpt me recht. De blonde vrouw kijkt me bedachtzaam aan.
“Je kleding, je haar, je schoenen. Die komen me bekend voor. Waar kom jij vandaan?” Haar hand zweeft vlak voor mijn gezicht.
Ik open mijn mond om te antwoorden, maar ze is me voor.
“Neen, niet hier. Volg mij, we moeten snel zijn.” Ze draait zich om en snelt de helling af.
Struikelend over boomstronken, zwenk ik tussen de bomen door. Ik probeer de fladderende zwarte jas voor me niet uit het oog te verliezen.
Aan een ophoping wachten de man en de blonde vrouw me.
“Kom”, wenkt ze en duikt onder een struik.
Argwanend bekijk ik de struik.
“Ga dan”, gromt Jannes plots en hij geeft me een duw in mijn rug.
Ik kruip onder de struik en ontdek tot mijn verbazing een opening. Op handen en knieën kruip ik verder tot ik in een grote ruimte kom. Een zachte oranje gloed wemelt tegen de wanden. Het is er warm en ruikt naar zoete wijn. Fluisterende stemmen zweven me tegemoet.
“Waar komt ze vandaan?”
“Ze is niet geregistreerd, anders hadden we het geweten.”
Ik kijk op en zie tientallen nieuwsgierige gezichten. Een man in een zilverkleurig pak helpt me recht.
“Jij hebt heel wat te verklaren.”
donderdag 8 april 2004
Interview
Ik had een vijftal vragen voor hem. Over het hoe, het wat, het waarom en wanneer. Ze zaten netjes in mijn schoudertas. Geklemd tussen een notablok en voorzien van een balpen.
De eerste vraag was niet voor publicatie vatbaar, maar ik startte er toch mee. Zijn ogen lichtten even op. Zachtjes zuchtend stak hij van wal. Ik luisterde geduldig en liet mijn andere vragen nog even in mijn tas zitten. Die konden wel even wachten. Die ene vraag, "Hoe is het?", was belangrijker.
Ik had een vijftal vragen voor hem. Over het hoe, het wat, het waarom en wanneer. Ze zaten netjes in mijn schoudertas. Geklemd tussen een notablok en voorzien van een balpen.
De eerste vraag was niet voor publicatie vatbaar, maar ik startte er toch mee. Zijn ogen lichtten even op. Zachtjes zuchtend stak hij van wal. Ik luisterde geduldig en liet mijn andere vragen nog even in mijn tas zitten. Die konden wel even wachten. Die ene vraag, "Hoe is het?", was belangrijker.
woensdag 7 april 2004
Kattig
"Hop hop! Het is mooi weer. Ga maar naar buiten."
"Mooi niet." Hobbes verschanst zich onder de keukentafel.
Ik buk me en probeer haar te grijpen.
"Wil je dat wel even laten. Ik ga niet naar buiten. Te koud. Te nat". Ze duikt in een klein bolletje ineen, de puntjes van haar klauwen piepen uit de anders zo zachte poezepootjes.
Mijn vingers kroelen door haar pels. Met haar kopje scheef kijkt ze me wantrouwend aan.
"Kom dan!", paai ik.
"Wil je dat wel even laten!"
Hobbes holt van onder de tafel naar het raam, waar ik haar in een hoekje drijf. Ik til haar op en open het schuifraam.
"Neen is neen!"
Ze kronkelt in mijn arm en haalt uit naar mijn gezicht. Ik voel een scherpe pijn onder mijn oog en laat haar vallen.
"Duidelijk? Ik ga niet naar buiten". Met een dikke staart en hissig geblaas onderstreept ze haar statement en racet de kamer uit.
Uit een van de drie striemen op mijn wang, glijdt een drupje bloed zich een weg richting kin.
"Hop hop! Het is mooi weer. Ga maar naar buiten."
"Mooi niet." Hobbes verschanst zich onder de keukentafel.
Ik buk me en probeer haar te grijpen.
"Wil je dat wel even laten. Ik ga niet naar buiten. Te koud. Te nat". Ze duikt in een klein bolletje ineen, de puntjes van haar klauwen piepen uit de anders zo zachte poezepootjes.
Mijn vingers kroelen door haar pels. Met haar kopje scheef kijkt ze me wantrouwend aan.
"Kom dan!", paai ik.
"Wil je dat wel even laten!"
Hobbes holt van onder de tafel naar het raam, waar ik haar in een hoekje drijf. Ik til haar op en open het schuifraam.
"Neen is neen!"
Ze kronkelt in mijn arm en haalt uit naar mijn gezicht. Ik voel een scherpe pijn onder mijn oog en laat haar vallen.
"Duidelijk? Ik ga niet naar buiten". Met een dikke staart en hissig geblaas onderstreept ze haar statement en racet de kamer uit.
Uit een van de drie striemen op mijn wang, glijdt een drupje bloed zich een weg richting kin.
dinsdag 6 april 2004
Opstaan!!!
Als ik door een tien centimeter dikke muur wel hoor hoe de buurvrouw haar zoontje roept, maar hij geeft geen kik. Als ik wel uit mijn bed donder terwijl ze een aardige poging onderneemt om zijn slaapkamerdeur in te beuken, maar hij veroert klaarblijkelijk geen vin. Wat zegt dat dan over mijn zesjarig buurjongetje?
Als ik door een tien centimeter dikke muur wel hoor hoe de buurvrouw haar zoontje roept, maar hij geeft geen kik. Als ik wel uit mijn bed donder terwijl ze een aardige poging onderneemt om zijn slaapkamerdeur in te beuken, maar hij veroert klaarblijkelijk geen vin. Wat zegt dat dan over mijn zesjarig buurjongetje?
Gouden randje
Ik stapelde alle clichés op een hoopje naast me. Sombere liedjes werden blije liedjes. Blije liedjes nog blijere liedjes. De donkere wolken kregen een gouden randje. Vogeltjes floten iets luider dan normaal. Ik stapelde dolblij alle stereotiepen op elkaar, zag nog net geen regenboog aan de horizon. Gewoon een autorit lang blij grijnzen over het verschil dat een ja van een neen kan maken.
"Gek", lachte lief. "Alsof het zo erg zou geweest zijn."
"Neen", weerlegde ik. "Niet levensbedreigend erg, maar dat wilde nog niet zeggen dat ik er zin in had."
Mijn zak vol piekergedachten, sombere vooruitzichten en rekensommetjes had ik in de ziekenhuishal achtergelaten. En die dokter die zei dat mijn bril terug in mijn nachtkastje mocht verdwijnen, die kon ik wel zoenen.
Ik stapelde alle clichés op een hoopje naast me. Sombere liedjes werden blije liedjes. Blije liedjes nog blijere liedjes. De donkere wolken kregen een gouden randje. Vogeltjes floten iets luider dan normaal. Ik stapelde dolblij alle stereotiepen op elkaar, zag nog net geen regenboog aan de horizon. Gewoon een autorit lang blij grijnzen over het verschil dat een ja van een neen kan maken.
"Gek", lachte lief. "Alsof het zo erg zou geweest zijn."
"Neen", weerlegde ik. "Niet levensbedreigend erg, maar dat wilde nog niet zeggen dat ik er zin in had."
Mijn zak vol piekergedachten, sombere vooruitzichten en rekensommetjes had ik in de ziekenhuishal achtergelaten. En die dokter die zei dat mijn bril terug in mijn nachtkastje mocht verdwijnen, die kon ik wel zoenen.
Tijdmachine #3
Ik kijk in twee grijze ogen.
“Geen beweging, geen kik. Begrepen?”
Achter me hoor ik een hoorn schallen.
“Ze vertrekken”, fluistert er iemand in de struik. Ik voel het gedreun van de stoet daveren in de aarde onder me. Mijn ogen flitsen van links naar rechts. Twee zwarte gedaanten houden me in bedwang. Ze fluisteren zachtjes. Op het moment het gedaver bijna onhoorbaar is laten ze me los. Eén van hen wenkt me. Behoedzaam kruip ik van onder de struik.
“Dat was op het nippertje”, lacht de één en trekt de zwarte kap af. Blonde krullen springen tevoorschijn.
“Op het nippertje?”, echo ik.
De vrouw schudt even met haar hoofd. “Ja, als Jannes je niet gezien had.”
De man wrijft even met zijn hand in zijn haar en kijkt me boos aan.
“Waar zaten je gedachten? Basisregel één. Laat je nooit zien, anders kunnen we het tijdreizen vergeten.”
“Tijdreizen?”, hoor ik mezelf opnieuw echoën.
Ik kijk in twee grijze ogen.
“Geen beweging, geen kik. Begrepen?”
Achter me hoor ik een hoorn schallen.
“Ze vertrekken”, fluistert er iemand in de struik. Ik voel het gedreun van de stoet daveren in de aarde onder me. Mijn ogen flitsen van links naar rechts. Twee zwarte gedaanten houden me in bedwang. Ze fluisteren zachtjes. Op het moment het gedaver bijna onhoorbaar is laten ze me los. Eén van hen wenkt me. Behoedzaam kruip ik van onder de struik.
“Dat was op het nippertje”, lacht de één en trekt de zwarte kap af. Blonde krullen springen tevoorschijn.
“Op het nippertje?”, echo ik.
De vrouw schudt even met haar hoofd. “Ja, als Jannes je niet gezien had.”
De man wrijft even met zijn hand in zijn haar en kijkt me boos aan.
“Waar zaten je gedachten? Basisregel één. Laat je nooit zien, anders kunnen we het tijdreizen vergeten.”
“Tijdreizen?”, hoor ik mezelf opnieuw echoën.
maandag 5 april 2004
Switch
Mijn vinger hupst over de kapstokken. Kapstokken in een afdeling waar ik mijn weg niet ken. Een afdeling volgestouwd met hoge hakken, piepkleine pinkelhandtasjes en mantelpakjes. Met elke kapstok die ik aan de kant schuif wordt het hupsen van mijn vinger minder uitbundig. Zijden bloesgevalletjes, zwierige drapeertopjes en deftige broeken. Mooi mooi mooi. Te mooi.
Ik wriemel wat ongemakkelijk als ik een glimp van mijn spiegelbeeld opvang. Een figuurtje in afgewassen jeans en sneakers die in nette dameskledij wroet. Af en toe stoot ik op een aanvaardbaar compromis, die ik dan aarzelend aan mijn pink haak.
In de paskamer lukt het niet om mezelf met frisse ogen te zien. Ik lijk een gevecht met de verkleedkoffer achter de rug te hebben. Verloren, dat wel. Na jaren in een jeansbroek gewoond te hebben is het niet makkelijk om te verhuizen. En ik ben al zo honkvast.
Mijn vinger hupst over de kapstokken. Kapstokken in een afdeling waar ik mijn weg niet ken. Een afdeling volgestouwd met hoge hakken, piepkleine pinkelhandtasjes en mantelpakjes. Met elke kapstok die ik aan de kant schuif wordt het hupsen van mijn vinger minder uitbundig. Zijden bloesgevalletjes, zwierige drapeertopjes en deftige broeken. Mooi mooi mooi. Te mooi.
Ik wriemel wat ongemakkelijk als ik een glimp van mijn spiegelbeeld opvang. Een figuurtje in afgewassen jeans en sneakers die in nette dameskledij wroet. Af en toe stoot ik op een aanvaardbaar compromis, die ik dan aarzelend aan mijn pink haak.
In de paskamer lukt het niet om mezelf met frisse ogen te zien. Ik lijk een gevecht met de verkleedkoffer achter de rug te hebben. Verloren, dat wel. Na jaren in een jeansbroek gewoond te hebben is het niet makkelijk om te verhuizen. En ik ben al zo honkvast.
Tijdmachine #2
*plof*
Een ijl rookpluimpje stijgt op waar daarnet de tijdmachine nog stond. Bijna onmerkbaar kruipt een kleine rilling langs mijn ruggengraat omhoog. Ik schud even met mijn hoofd en haal diep adem.
“Oké, groen gras, een blauwe lucht en een bos”, som ik op. Mijn stem kaatst door de bomen. “Maar waar ben ik? Niets wijst op een specifieke tijd.” Ik haal het lijstje opnieuw voor mijn ogen en tel af.
“De ijstijd lijkt me uitgesloten en Mars zal ook wel iets kaler zijn dat dit hier, maar voor de rest kan ik overal terecht gekomen zijn.” Mijn woorden worden overstemt door een oorverdovend geschal. Ik spits mijn oren loop voorzichtig het bos in, op het geluid af.
Takken kraken onder mijn voeten als ik dieper het bos in loop. Het geschal is verdwenen, maar een monotoon gedreun wordt luider en luider. Lichtflitsen flikkeren tussen de bomen. Ik laat me op mijn buik zakken en schuif langzaam dichter naar het gedreun. De lichtflitsen krijgen meer vorm. Menselijke gedaantes denderden voorbij. Door de bladeren wriemel ik me een weg naar een grote struik en duik eronder. Bijtend op mijn lip loer ik tussen de onderste bladeren door. Daar, op minder dan een meter marcheert een hele stoet ridders voorbij. Glanzende maliënkolders, puntige speren en wapperende vlaggen. Het hele pakket. Ik voel de aarde daveren terwijl ze voorbij rijden en duik wat dieper tussen de struiken.
Midden in de stoet rijd een blauwgroene koets. Een hand in een witte handschoen gestoken hangt uit de raamopening en wiegt mee op het ritme van wiebelende koets.
Een van de ruiters maakt zich los uit de stoet en draaft naar de koets. Hij houdt zijn paard in en mompelt wat tegen de passagiers in het donkere gevaarte. De witte handschoen fladdert op en neer en verdwijnt dan naar binnen.
“Halt!”, hoor ik een rauwe stem brullen en eensklaps staat de hele karavaan stil. De deur van de koets draait open en ik zie hoe een witte schoen aarzelend het bovenste trapje zoekt.
Met mijn adem ingehouden schuif ik op mijn ellebogen wat verder naar voor. Ik tuur tussen de onderste blaadjes door. Zilverkleurige rokken verschijnen in de deuropening en één ruiter ondersteunt voorzichtig de hand in de witte handschoen. Ik kruip nog wat verder naar voor, maar ineens schuif ik opnieuw naar achter. Twee handen klemmen zich rond mijn enkels en trekken me diep de struiken in. Ik kijk geschrokken achter me, maar zie niets. Een hand vouwt zich rond mijn mond en smoort mijn gil.
“Beweeg je niet!”, sist een stem in mijn oor.
*plof*
Een ijl rookpluimpje stijgt op waar daarnet de tijdmachine nog stond. Bijna onmerkbaar kruipt een kleine rilling langs mijn ruggengraat omhoog. Ik schud even met mijn hoofd en haal diep adem.
“Oké, groen gras, een blauwe lucht en een bos”, som ik op. Mijn stem kaatst door de bomen. “Maar waar ben ik? Niets wijst op een specifieke tijd.” Ik haal het lijstje opnieuw voor mijn ogen en tel af.
“De ijstijd lijkt me uitgesloten en Mars zal ook wel iets kaler zijn dat dit hier, maar voor de rest kan ik overal terecht gekomen zijn.” Mijn woorden worden overstemt door een oorverdovend geschal. Ik spits mijn oren loop voorzichtig het bos in, op het geluid af.
Takken kraken onder mijn voeten als ik dieper het bos in loop. Het geschal is verdwenen, maar een monotoon gedreun wordt luider en luider. Lichtflitsen flikkeren tussen de bomen. Ik laat me op mijn buik zakken en schuif langzaam dichter naar het gedreun. De lichtflitsen krijgen meer vorm. Menselijke gedaantes denderden voorbij. Door de bladeren wriemel ik me een weg naar een grote struik en duik eronder. Bijtend op mijn lip loer ik tussen de onderste bladeren door. Daar, op minder dan een meter marcheert een hele stoet ridders voorbij. Glanzende maliënkolders, puntige speren en wapperende vlaggen. Het hele pakket. Ik voel de aarde daveren terwijl ze voorbij rijden en duik wat dieper tussen de struiken.
Midden in de stoet rijd een blauwgroene koets. Een hand in een witte handschoen gestoken hangt uit de raamopening en wiegt mee op het ritme van wiebelende koets.
Een van de ruiters maakt zich los uit de stoet en draaft naar de koets. Hij houdt zijn paard in en mompelt wat tegen de passagiers in het donkere gevaarte. De witte handschoen fladdert op en neer en verdwijnt dan naar binnen.
“Halt!”, hoor ik een rauwe stem brullen en eensklaps staat de hele karavaan stil. De deur van de koets draait open en ik zie hoe een witte schoen aarzelend het bovenste trapje zoekt.
Met mijn adem ingehouden schuif ik op mijn ellebogen wat verder naar voor. Ik tuur tussen de onderste blaadjes door. Zilverkleurige rokken verschijnen in de deuropening en één ruiter ondersteunt voorzichtig de hand in de witte handschoen. Ik kruip nog wat verder naar voor, maar ineens schuif ik opnieuw naar achter. Twee handen klemmen zich rond mijn enkels en trekken me diep de struiken in. Ik kijk geschrokken achter me, maar zie niets. Een hand vouwt zich rond mijn mond en smoort mijn gil.
“Beweeg je niet!”, sist een stem in mijn oor.
Werk
Een kleine week ziek en een kleine week vakantie zorgen voor een acute ritmestoornis. Lang slapen tot laat in de nacht lezen. De hele dag eigenlijk niets doen en steeds was ik me vaag bewust van heel wat werk dat nog moest gedaan worden. Als pesterige vliegen zoemden ze rond mijn hoofd.
"Jammer dat het voorbij is?", vroeg lief zondagavond laat.
"Neen", schudde ik. "Eigenlijk wel een beetje blij."
Een wekker in de vroege morgen en één uurtje op mijn werk. Dat was voldoende om me er weer middenin de realiteit te keilen. Wat miste ik ook al weer?
Een kleine week ziek en een kleine week vakantie zorgen voor een acute ritmestoornis. Lang slapen tot laat in de nacht lezen. De hele dag eigenlijk niets doen en steeds was ik me vaag bewust van heel wat werk dat nog moest gedaan worden. Als pesterige vliegen zoemden ze rond mijn hoofd.
"Jammer dat het voorbij is?", vroeg lief zondagavond laat.
"Neen", schudde ik. "Eigenlijk wel een beetje blij."
Een wekker in de vroege morgen en één uurtje op mijn werk. Dat was voldoende om me er weer middenin de realiteit te keilen. Wat miste ik ook al weer?
Abonneren op:
Posts (Atom)