maandag 7 juli 2003

Tracy
De duikflessen stonden netjes gerangschikt. Flippers, duikvesten, duikbrillen en snorkels waren achterin de pickup gemikt. Boven ons torende de bomen hoog uit. Met mijn wetsuit tot op mijn heupen gestroopt zat ik op de moterkap in het midden van een jungle in Mexico. Het was er stil. Iedereen pufte uit van de laatste duik in de grotten onder water. Het was onwezelijk mooi geweest. Het licht dat door het water brak. Bomen schemerend boven je zien. Fossielen in de rotswanden. Zo anders dan in de zee.

Uit de auto klonk muziek. Rustig, weemoedig, vol kleur. Het was mooi. Muziek die in je buik zit, waar je elke noot van opslokt. Ik luisterde. Onder de metershoge bomen. Vlakbij het grote meer. De druppels gleden langs mijn benen naar beneden, bleven nog eventjes aan mijn tenen bungelen en drupten toen op de grond. De zon scheen op mijn buik, op mijn armen, op mijn gezicht. De duikinstructeur neuriëde mee.
"Wie is dat?", vroeg ik met mijn ogen gesloten. "Een vrouw die me steeds weer weemoedig kan maken" was zijn antwoord. Ik zweeg en luisterde verder. Ze zong over gewoon vertrekken naar een plaats waar het beter is. Over verhalen vertellen, over de achterbuurten. Vroeg om haar een reden te geven. En ik luisterde onder de torenhoge bomen.
Ik leerde Tracy Chapman kennen midden in een jungle en sindsdien heb ik haar muziek niet meer losgelaten.

zaterdag 5 juli 2003

Praatje
Ik sta op een stelling voor ons huis. Ik sta op 6 meter hoog. En dat is hoog. Het wiebelt hier als ik beweeg of rondstap. En dat is eng. Geloof me. 6 Meter boven de grond staan wiebelen, zonder enige veiligheid, doe je niet voor je plezier. Ik ben de ramen aan het schilderen. Ze waren toe aan een nieuw likje verf. Ik concentreer me op mijn borstel, niet op het feit dat ik 6 meter boven de harde stoep sta. Zonder enige vorm van beveiliging. Ik probeer er niet aan te denken dat ik, als ik mijn voet iets te ver naar achter zet, naar beneden val. Ik probeer er ook niet aan te denken dat dit gevaarte heel erg wiebelt. Dat het eng is. Dat ik misschien een ietsiebietsie last heb van hoogtevrees.
Maar dat is buiten mijn straat, mijn buurt en de mensen hier gerekend. Waar het tot nu toe bleef bij een hoofdknikje of een vriendelijk goeiemorgen, wil nu elke buur een praatje slaan.

"Je staat daar wel leuk", klinkt het.
Ik loer voorzichtig naar beneden. Hoh, 6 meter, dat is hoog. Het is mijn overbuur.
"Jaha!"
"Ramen aan het schilderen?"
"Hmm", mompel ik, terwijl ik angstvallig voor me blijf kijken.
"Zo te zien zal het mooi worden."
"Dankje", zeg ik en schilder verbeten door.

Even later klinkt het "Niet vallen hé!"
Ik schrik me een bult en grijp me vast aan één van de buizen. Daar staat de man van vier huizen verder.
"Wat?"
"Niet vallen, het zou zonde zijn."
"Ik doe mijn best", grijnslach ik.

Om de haverklap doen ze het. Ze brullen zo hard dat ik van schrik telkens bijna de stelling afdonder.
"Ga je vliegen?"
"Niet vallen hé."
"Niet springen, dat is niet gezond."

De ene originele opmerking na de andere. Mijn buren die ander alles behalve spraakzaam zijn, hebben vandaag uitgekozen om een praatje met me te maken. Vandaag terwijl ik 6 meter boven de begane grond sta te bibberen. Fijn!
Oneerlijk
In de hoek van de kamer wreef hij over zijn zere plekken. Hij voelde zich onbegrepen. Hij deed toch ook maar gewoon zijn werk. Elke minuut zorgvuldig bijhouden. Aftellen, tot op de seconde juist. En dan zachtjes ... .
Neen, ze snapten het niet. Ze wisten niet wat het is om daar heel de tijd te staan, hoe vermoeiend het kan zijn. Dat hij moest blijven tellen. Elke minuut, elke seconde. En wat krijg je dan terug? Je wordt van je vaste plekje gerukt en naar de hoek van de kamer geslingerd. Omdat je zou zwijgen. Terwijl je enkel datgene doet waar je voor gemaakt bent. Radiowekker zijn is geen leven.