Wachten
Het was later dan we gedacht hadden. We hadden een gat in de nacht gepraat, een kleintje dan toch. Geeuwend en lachend namen we afscheid. Twee zwaaiend in de deuropening van hun nieuwe huis. Vier andere vermoeide lijven die samen in het rode autootje klauterden. De een vrolijk, want die kon morgen uitslapen. De ander doodmoe bij het vooruitzicht dat de wekker hem om 6 uur weer uit zijn bed zou rinkelen.
We suisden over de donkere weg, slechts af en toe opgelicht door een straatlantaarn. Het gesprek kabbelde rustig verder.
Aan een verlaten kruispunt sprong het licht op rood. De auto stopte en we wachtten af. Eén wit Fiatje haastte zich snel over het kruispunt, voor de rest bleef het stil. Het rood van het verkeerslicht weerspiegelde op onze handen. Naast ons flikkerde lichtreclame van de autogarage. Het bleef stil. De secondenwijzer draaide rondjes. Eén, twee, drie, vier, ... .
"Waarom springt dat ding niet op groen?", foeterde ze.
Het bleef doordringend rood.
"Rij door, er komt toch niemand", maande ze hem aan.
"Ik rij niet door het rood", klonk het verontwaardigd vanachter het stuur. "Het zal wel snel op groen springen."
Vier paar ogen fixeerden het verkeerslicht. Het bleef rood.
Opeens draaide ze het raam open.
"Hé", schreeuwde ze in de donkere nacht. Het galmde over het lege wegdek.
Eén seconde later sprong het licht op groen.