dinsdag 6 april 2004

Gouden randje
Ik stapelde alle clichés op een hoopje naast me. Sombere liedjes werden blije liedjes. Blije liedjes nog blijere liedjes. De donkere wolken kregen een gouden randje. Vogeltjes floten iets luider dan normaal. Ik stapelde dolblij alle stereotiepen op elkaar, zag nog net geen regenboog aan de horizon. Gewoon een autorit lang blij grijnzen over het verschil dat een ja van een neen kan maken.
"Gek", lachte lief. "Alsof het zo erg zou geweest zijn."
"Neen", weerlegde ik. "Niet levensbedreigend erg, maar dat wilde nog niet zeggen dat ik er zin in had."
Mijn zak vol piekergedachten, sombere vooruitzichten en rekensommetjes had ik in de ziekenhuishal achtergelaten. En die dokter die zei dat mijn bril terug in mijn nachtkastje mocht verdwijnen, die kon ik wel zoenen.
Tijdmachine #3
Ik kijk in twee grijze ogen.
“Geen beweging, geen kik. Begrepen?”
Achter me hoor ik een hoorn schallen.
“Ze vertrekken”, fluistert er iemand in de struik. Ik voel het gedreun van de stoet daveren in de aarde onder me. Mijn ogen flitsen van links naar rechts. Twee zwarte gedaanten houden me in bedwang. Ze fluisteren zachtjes. Op het moment het gedaver bijna onhoorbaar is laten ze me los. Eén van hen wenkt me. Behoedzaam kruip ik van onder de struik.
“Dat was op het nippertje”, lacht de één en trekt de zwarte kap af. Blonde krullen springen tevoorschijn.
“Op het nippertje?”, echo ik.
De vrouw schudt even met haar hoofd. “Ja, als Jannes je niet gezien had.”
De man wrijft even met zijn hand in zijn haar en kijkt me boos aan.
“Waar zaten je gedachten? Basisregel één. Laat je nooit zien, anders kunnen we het tijdreizen vergeten.”
“Tijdreizen?”, hoor ik mezelf opnieuw echoën.

maandag 5 april 2004

Switch
Mijn vinger hupst over de kapstokken. Kapstokken in een afdeling waar ik mijn weg niet ken. Een afdeling volgestouwd met hoge hakken, piepkleine pinkelhandtasjes en mantelpakjes. Met elke kapstok die ik aan de kant schuif wordt het hupsen van mijn vinger minder uitbundig. Zijden bloesgevalletjes, zwierige drapeertopjes en deftige broeken. Mooi mooi mooi. Te mooi.
Ik wriemel wat ongemakkelijk als ik een glimp van mijn spiegelbeeld opvang. Een figuurtje in afgewassen jeans en sneakers die in nette dameskledij wroet. Af en toe stoot ik op een aanvaardbaar compromis, die ik dan aarzelend aan mijn pink haak.
In de paskamer lukt het niet om mezelf met frisse ogen te zien. Ik lijk een gevecht met de verkleedkoffer achter de rug te hebben. Verloren, dat wel. Na jaren in een jeansbroek gewoond te hebben is het niet makkelijk om te verhuizen. En ik ben al zo honkvast.