Trauma
Het begon met een slippend achterwiel. Een achterwiel dat op het natte wegdek zijn grip verloor. Net op het moment dat ik de helling afbolde. Net op het moment dat een andere fietser mij de pas afsneed. Mijn achterwiel maakte op zichzelf een uitstapje naar rechts, zodat ik links de weg op knalde. Angstaanjagend dicht bij vier paar veel grotere wielen. Ik knalde met mijn hoofd tegen het asfalt, gleed nog een eindje door en bleef netjes op de stippellijn in het midden van de straat liggen. "Als een zielig hoopje", zei de geschrokken mevrouw die de ziekenwagen belde.
Ik bleek van goede kwaliteit te zijn. Niets gebroken, niets gekneusd, zelfs mijn bovenkamer bleef optimaal werken. Ik wandelde zelf het ziekenhuis uit, nam de bus naar de plek waar ik op de grond geknald was en sleepte mijn gehavende tweewieler naar huis. Niets aan de hand, dacht ik. Maar ik was me nog niet bewust van een klein geniepig pakketje dat zich in me had weten te nestelen.
Een klein alarmbelletje dat als het regent diep in mijn stilletjes rinkelt. Ik probeer het te negeren, fluister zachtjes: "Stel je niet aan." Maar het fietsen gaat niet zo gezwind als op dagen zonder regen. Ik draai dat straatje niet meer in met de gewoonlijke wijde zwaai, maar doe het voorzichtig aan. Ik steek geen fietsers meer voorbij, zelfs niet dat omaatje dat sneller zou zijn als ze te voet ging. Ik probeer mensen die mijn fietspad kruisen weg te bliksemen zodat ik niet meer moet uitwijken. Ik probeer tegenliggers voorzichtig naar links te laten opschuiven zodat er wat ruimte overblijft voor een voorbijrijdende fietser. Maar mijn mentale overtuigingskracht is niet krachtdadig genoeg.
Als het wel zo was zou die auto zich niet door dat smalle straatje gewrongen hebben. Zou hij niet uiterst links gereden hebben en me ei zo na in de goot geknikkerd hebben. Zou hij niet met zijn linkerkant mijn fietszak aangetikt hebben. Zodat mijn achterwiel zich uit het spoor van mijn voorwiel wurmde en wegsloeg op de natte kasseien. Dan zou ik niet onmiddellijk van de pedalen gesprongen zijn, mijn twee voeten stevig op de grond geplant hebben en mijn fiets opnieuw rechtgetrokken. Dan had ik mezelf niet moeten bezweren "Niets aan de hand".
Maar dat deed ie wel en terwijl de auto om de hoek verdween klopte mijn hart in een tempo waar een loper na een marathon trots op zou zijn. Ik stapte van mijn fiets en wandelde verder over het voetpad.
Misschien moet ik zo'n oranje vlaggetje overwegen. Met daar in grote zwarte letters op: "Bij nat wegdek. Uitzonderlijk bang vervoer"
donderdag 29 april 2004
woensdag 28 april 2004
Voorbode
Ik was diep in dromenland gedwaald. Droomde over een stadssafari op de rug van een giraffe - ik moet toch eens zo'n verklarend dromenboek kopen, kan nog leuk worden - tot er opeens een zacht gezoem vlak naast mijn oor opdook.
Geen droomgezoem, maar levensecht gezoem. Ergens in een miliseconde tijd moet ik van de rug van mijn giraffe gegeleden zijn en terug in mijn bed beland zijn waar lief slaperige ksst-bewegingen maakte.
"We moeten het muskietennet ophangen", murmelde hij.
"Het is één klein mugje", protesteerde ik en dook onder mijn deken, weg van het gezoem op zoek naar nieuwe dromen.
's Morgens, ergens tussen "goeiemorgen" en "moet je werken deze avond?" kwam het.
"Gaan we vanavond zo'n groot muskietennet kopen. Eentje die over een tweepersoonsbed past?"
"Het was één mugje. Eén klein mugje!", gierde ik ongelovig.
"Dat was de verkenner voor de rest die morgen komt."
"Het is april!"
"Goed dan slaap jij maar zo, maar ik hang het muskietennet. Eigen schuld als die muggen morgennacht een fuifje komen geven aan jouw kant van het bed."
Is er misschien een invasie aangekondigd, waar ik niets van weet?
Ik was diep in dromenland gedwaald. Droomde over een stadssafari op de rug van een giraffe - ik moet toch eens zo'n verklarend dromenboek kopen, kan nog leuk worden - tot er opeens een zacht gezoem vlak naast mijn oor opdook.
Geen droomgezoem, maar levensecht gezoem. Ergens in een miliseconde tijd moet ik van de rug van mijn giraffe gegeleden zijn en terug in mijn bed beland zijn waar lief slaperige ksst-bewegingen maakte.
"We moeten het muskietennet ophangen", murmelde hij.
"Het is één klein mugje", protesteerde ik en dook onder mijn deken, weg van het gezoem op zoek naar nieuwe dromen.
's Morgens, ergens tussen "goeiemorgen" en "moet je werken deze avond?" kwam het.
"Gaan we vanavond zo'n groot muskietennet kopen. Eentje die over een tweepersoonsbed past?"
"Het was één mugje. Eén klein mugje!", gierde ik ongelovig.
"Dat was de verkenner voor de rest die morgen komt."
"Het is april!"
"Goed dan slaap jij maar zo, maar ik hang het muskietennet. Eigen schuld als die muggen morgennacht een fuifje komen geven aan jouw kant van het bed."
Is er misschien een invasie aangekondigd, waar ik niets van weet?
Abonneren op:
Posts (Atom)