donderdag 23 september 2004

Als we
En als we nu gewoon eens de koffer van de kast hesen. Een extra warme pull voor jou en een knuffelfleecedeken voor mij. Als we die koffer vulden met het minimum van wat we niet kunnen missen. Muziek, boeken, een spelbord waar we telkens opnieuw uren over gebogen zitten, gewikkeld in een verbeten strijd om een prijs van niets.
Als we die koffer nu in de auto hesen, wij erbij en de straat uitreden. Links of rechts het maakt niet uit. De stad uit. Nergens heen, of ergens heen.
Als we naar de kliffen rijden, waar de zon enkel voor ons alleen leek onder te gaan. Zo snel mogelijk de autostrade verlaten en zigzag rijden over de hobbelwegen. Op en neer tussen de nu kale velden, naar een gehucht dat nog kleiner zal lijken dan het deze zomer in volle zon al leek.
Als we daar ergens aankloppen - er zal wel een kamer te vinden zijn - en vragen; "Kunnen we hier eventjes blijven, met het minimum van wat we niet kunnen missen. We hebben niet veel nodig. We willen gewoon even waaien. Even net niet wegwaaien."

Geïnspireerd door Rob
Weglezen
Ik doe mezelf een belofte. Vanavond mag ik ver dwalen, zelfs tijdreizen als ik zin heb. Vanavond mag ik me laten meevoeren naar onbekende levens.
Ongestreken was kan nog even in kreukels blijven liggen. Opwaaiend stof mag zich in de hoeken nestelen. Minder glimmende kranen moeten nog maar eventjes dof blijven.
Deze avond, na mijn werk zal ik de boekhandel binnenlopen en een last-minute laten inpakken. Een all-in pakket van duizenden lettertjes.

Tips voor een mooie bestemming? Iemand?

woensdag 22 september 2004

Herfst
Heel de zomer lang krulde ze zich in een klein bolletje op een uithoekje van het bed. Ver genoeg van Lief’s onrustig gewoel, dicht tegen mijn linkervoet aan. Of ze zat met een verontwaardigde blik op de grond als het muskietennet over het bed hing en ze geen doorgang vond.
Geen miauw te horen, wel twee flitsende oogjes, staart rechtop en een koppige aftocht naar mijn kleren die over de stoel hingen. ‘Eigen schuld’, meende ik te lezen toen ik haar de volgende morgen van mijn zwarte broek afjoeg. Een zwarte broek vol witte pluisharen.

Gisterenavond schoof ze gewillig op toen ik het dekbed over me trok en mijn voeten tussen twee spinnende katten manoeuvreerde. Ze rekte zich uit, geeuwde overdadig en sloop naar het hoofdeinde van het bed. Met haar kopje wurmde ze zich een weg onder de dekens en schoof tegen mijn zij aan.
Ik knipte mijn lampje uit.
Vanonder de deken steeg zacht gespin op. Toen wist ik het zeker. Het is herfst!