Keuze
Twee vacatures.
Twee jobs.
Twee profielen waar ik zonder problemen in pas. Elke vereiste kan ik waar maken.
Solliciteren dan maar? Schrijven?
Ik twijfel. Ik weet dat ik de job aankan, maar diep binnenin protesteert er een stemmetje. 'Je bent op zoek naar iets anders. Dit kan je wel, maar dit wil je niet echt.'
Ik twijfel. Stel dat ik de job krijg. Hoe lang voor ik me van 8 tot 17u met gemaakt enthousiasme door de dag heen sleep? Hoe lang voor ik verlangend uitkijk naar een andere uitdaging?
Ik heb de kans gegrepen die me de luxe van tijd gunt, neem ik die tijd nu ook?
vrijdag 10 december 2004
Koud
'We zullen jou eens laten uitwaaien', zei hij. Alsof hij me met twee wasknijpers aan de waslijn zou vastpinnen zodat de wind eens goed door mijn lijf en leden zou kunnen wapperen. En wanneer ik helemaal leeg- en frisgewaaid ben, zou hij me netjes kunnen opvouwen en zachtjes in de zetel deponeren, tussen een stapel boeken, DVD's en een dampende kop koffie.
Maar in plaats daarvan nam hij me mee naar zee. We ploegden door het mulle zand, naar de waterlijn en slenterden de mist in. Alles buiten de omtrek van 10 meter werd opgeslokt door een witte waas. We slenterden tussen voetsporen die naar nergens leken te leiden. Grote, stevige passen, diep in het zand gestampt wervelden over kleine, lichte stappen die nauwelijks zichtbaar waren. De kou beet onze wangen, neus en oren rood, maar de wind bleef uit. Mijn haren wapperden niet. De panden van mijn jas flapperden niet om mijn benen. Er stond geen zuchtje wind. Er was geen mogelijkheid om je leeg- en fris te laten waaien.
'Je bent dan wel niet uitgewaaid', bibberde hij wat later, terwijl hij zijn handen om een warme mok chocolademelk vouwde, 'maar uitgevroren ben je zeker.'
Ik grijnsde, voor zover dat mogelijk is met bevroren wangen.
'We zullen jou eens laten uitwaaien', zei hij. Alsof hij me met twee wasknijpers aan de waslijn zou vastpinnen zodat de wind eens goed door mijn lijf en leden zou kunnen wapperen. En wanneer ik helemaal leeg- en frisgewaaid ben, zou hij me netjes kunnen opvouwen en zachtjes in de zetel deponeren, tussen een stapel boeken, DVD's en een dampende kop koffie.
Maar in plaats daarvan nam hij me mee naar zee. We ploegden door het mulle zand, naar de waterlijn en slenterden de mist in. Alles buiten de omtrek van 10 meter werd opgeslokt door een witte waas. We slenterden tussen voetsporen die naar nergens leken te leiden. Grote, stevige passen, diep in het zand gestampt wervelden over kleine, lichte stappen die nauwelijks zichtbaar waren. De kou beet onze wangen, neus en oren rood, maar de wind bleef uit. Mijn haren wapperden niet. De panden van mijn jas flapperden niet om mijn benen. Er stond geen zuchtje wind. Er was geen mogelijkheid om je leeg- en fris te laten waaien.
'Je bent dan wel niet uitgewaaid', bibberde hij wat later, terwijl hij zijn handen om een warme mok chocolademelk vouwde, 'maar uitgevroren ben je zeker.'
Ik grijnsde, voor zover dat mogelijk is met bevroren wangen.
dinsdag 7 december 2004
Glimlach
Er stond een foto van een meisje op de cover. Een vrolijk, goedlachs ding met blauwe ogen zo groot als schoteltjes.
In mijn hoekje van de zetel genesteld, dook ik het verhaal in en las tot mijn ogen het zwart van de letters niet meer konden onderscheiden van het wit van het papier.
'Spannend?' vroeg Lief.
'Eerder intrigrerend', mompelde ik terwijl ik nog een blad omdraaide.
Na enkele honderden pagina's en een verrassende wending, legde ik het boek eventjes aan de kant. Het meisje keek me nog steeds aan, maar ze lachte niet meer vrolijk, eerder spottend. Dat ik dat niet gezien had. En het werd steeds erger. Met elke pagina die ik las, veranderde haar gezichtsuitdrukking. Haar lach werd bijna demonisch.
Voor de zekerheid heb ik het boek maar met de cover naar beneden op mijn nachtkastje gelegd.
Er stond een foto van een meisje op de cover. Een vrolijk, goedlachs ding met blauwe ogen zo groot als schoteltjes.
In mijn hoekje van de zetel genesteld, dook ik het verhaal in en las tot mijn ogen het zwart van de letters niet meer konden onderscheiden van het wit van het papier.
'Spannend?' vroeg Lief.
'Eerder intrigrerend', mompelde ik terwijl ik nog een blad omdraaide.
Na enkele honderden pagina's en een verrassende wending, legde ik het boek eventjes aan de kant. Het meisje keek me nog steeds aan, maar ze lachte niet meer vrolijk, eerder spottend. Dat ik dat niet gezien had. En het werd steeds erger. Met elke pagina die ik las, veranderde haar gezichtsuitdrukking. Haar lach werd bijna demonisch.
Voor de zekerheid heb ik het boek maar met de cover naar beneden op mijn nachtkastje gelegd.
Abonneren op:
Reacties (Atom)