Verjaardag vergeten
Twee kaarsjes voor dit blogspotje. Eergisteren...
zaterdag 9 april 2005
donderdag 7 april 2005
Literaire lente
"Eendjes vissen. Eendjes vissen", brulde stem over het stationsplein. In het grijze ochtendlicht flonkerden de honderden lichtjes van een viskraampje. Het meisje in het kermiskraampje liep heen en weer en riep zich de longen uit het lijf. Ze klemde zich vast aan één van de schappen en boog helemaal voorover terwijl ze bleef roepen net alsof ze de woorden helemaal naar het andere eind van het stationsplein wilde gooien.
"Eendjes vissen. Eendjes vissen. Vis een eendje en win een boek"
Eendjes vissen als zesentwintigjarige zonder de begeleiding van een achtjarige en jonger mag dan wel onder licht afwijkend gedrag vallen, voor een boek heb ik al heel wat over. Voor het eerst in twintig jaar klemde in een eendjesvishengel in mijn handen en speurde de stroom veelkleurige eendjes af.
Links van mij dobberde een vaalpaars exemplaar. Hij hupste tegen de rand gedrumd mee op het kolkende water. Ik haakte mijn hengel door het oogje en viste mijn vangst uit het water. Met een nadruppelend eendje stond ik te wachten. Het meisje brulde intussen haar repetoire opnieuw en opnieuw uit en liep naar mijn idee vervaarlijk rood aan. Juist voor ik me behoorlijk belachelijk begon te voelen - bungelend eendje aan hengel - kreeg ze mij in het oog. Ze haakte mijn vangst los, bekeek de onderkant en riep triomfantelijk: "Nog een winnaar, dames en heren! Nog een winnaar!"
Ik kon me bijna niet voorstellen dat dit meisje normaal in een boekenwinkel werkt waar mensen fluisteren en stil langs de rekken schuifelen. Ze klom op de toonbank en reikte naar één van de bovenste planken.
Met 'De Hongerheldin' onder mijn arm geklemd trok ik naar mijn werk. "Eendjes vissen. Vis een eendje en win een boek" hoorde ik haar nog vaag roepen aan de andere kant van het stationsplein.
"Eendjes vissen. Eendjes vissen", brulde stem over het stationsplein. In het grijze ochtendlicht flonkerden de honderden lichtjes van een viskraampje. Het meisje in het kermiskraampje liep heen en weer en riep zich de longen uit het lijf. Ze klemde zich vast aan één van de schappen en boog helemaal voorover terwijl ze bleef roepen net alsof ze de woorden helemaal naar het andere eind van het stationsplein wilde gooien.
"Eendjes vissen. Eendjes vissen. Vis een eendje en win een boek"
Eendjes vissen als zesentwintigjarige zonder de begeleiding van een achtjarige en jonger mag dan wel onder licht afwijkend gedrag vallen, voor een boek heb ik al heel wat over. Voor het eerst in twintig jaar klemde in een eendjesvishengel in mijn handen en speurde de stroom veelkleurige eendjes af.
Links van mij dobberde een vaalpaars exemplaar. Hij hupste tegen de rand gedrumd mee op het kolkende water. Ik haakte mijn hengel door het oogje en viste mijn vangst uit het water. Met een nadruppelend eendje stond ik te wachten. Het meisje brulde intussen haar repetoire opnieuw en opnieuw uit en liep naar mijn idee vervaarlijk rood aan. Juist voor ik me behoorlijk belachelijk begon te voelen - bungelend eendje aan hengel - kreeg ze mij in het oog. Ze haakte mijn vangst los, bekeek de onderkant en riep triomfantelijk: "Nog een winnaar, dames en heren! Nog een winnaar!"
Ik kon me bijna niet voorstellen dat dit meisje normaal in een boekenwinkel werkt waar mensen fluisteren en stil langs de rekken schuifelen. Ze klom op de toonbank en reikte naar één van de bovenste planken.
Met 'De Hongerheldin' onder mijn arm geklemd trok ik naar mijn werk. "Eendjes vissen. Vis een eendje en win een boek" hoorde ik haar nog vaag roepen aan de andere kant van het stationsplein.
maandag 4 april 2005
Hotel Rwanda
Luister
Het hotel kwam in beeld en ineens wist ik het weer. De oprijlaan, de lobby, de vlinders die uit de struiken omhoog fladderden. Tot kort daarvoor was ik die herinnering kwijt, kon ik me enkel nog het zwembad voor de geest halen. Het helblauwe water en de vrolijk gestreepte parasols stonden in schril contrast met wat onze Rwandese begeleider Ernest vertelde. De geschiedenis van het hotel Mille Collines, de gruwelen van de genocide.
Lang had ik getwijfeld of ik ‘Hotel Rwanda’ wel wilde zien. Ik kende het verhaal. Ik had littekens, massagraven, verminkte mensen, het verdriet en de woede gezien tijdens de inleefreis door Rwanda. Ik had me zo klein mogelijk gemaakt terwijl onze partners en gidsen hun verhaal vertelden. Ik was 15 toen de genocide zich aan de – voor mij – ander kant van de wereld voltrok en had me de omvang ervan nooit echt gerealiseerd. Wat toen berichtgeving in de marge was, werd hier ongemeen echt. Ik was 23 toen ik met mijn neus op de omvang van de gruwelijkheden gedrukt werd en twijfelde of ik dat nog eens wilde.
‘Hotel Rwanda’ vertelt het verhaal van Paul Rusesabagina, manager van het chique hotel Mille Collines in de Rwandese hoofdstad Kigali. In 1994, toen de Hutu's in 100 dagen tijd bijna een miljoen Tutsi's afslachtten, bood Rusesabagina - zelf Hutu - ruim 1200 vluchtelingen onderdak in dat hotel. Door omkoping, zijn hooggeplaatste contacten aan te spreken, te dreigen en te smeken, slaagt hij erin de moordende Interahamwe buiten het hotel te houden.
‘Hotel Rwanda’ vertelt een verschrikkelijk verhaal. Niet in beeld, want de film toont amper beelden van de slachtpartijen. Het is de haat die angst aanjaagt. Mensen werden vermoord om een etiket dat ze ooit opgeplakt kregen. Het Westen trekt zijn handen ervan weg.
Het doet pijn om te weten dat dit niet zomaar een film is. Aan de basis ligt niet enkel een goedgeschreven script. Dit is echt.
Terwijl we de zaal uitlopen denk ik aan Dativa die altijd lachte. Soms droef, soms vol hartelijkheid, maar ze bleef lachen. Regelmatig streelde ze met haar vingers het litteken dat een manchettehouw in haar wang achterliet.
'Ik kwam er goed vanaf.'
We zaten op een trapje aan de ingang van de jeugdherberg. Het was een heldere nacht en boven Kigali flonkerden duizenden sterren. Zwijgend dronken we een slok water uit onze flesjes.
'Ik ben er nog.'
Luister
Het hotel kwam in beeld en ineens wist ik het weer. De oprijlaan, de lobby, de vlinders die uit de struiken omhoog fladderden. Tot kort daarvoor was ik die herinnering kwijt, kon ik me enkel nog het zwembad voor de geest halen. Het helblauwe water en de vrolijk gestreepte parasols stonden in schril contrast met wat onze Rwandese begeleider Ernest vertelde. De geschiedenis van het hotel Mille Collines, de gruwelen van de genocide.
Lang had ik getwijfeld of ik ‘Hotel Rwanda’ wel wilde zien. Ik kende het verhaal. Ik had littekens, massagraven, verminkte mensen, het verdriet en de woede gezien tijdens de inleefreis door Rwanda. Ik had me zo klein mogelijk gemaakt terwijl onze partners en gidsen hun verhaal vertelden. Ik was 15 toen de genocide zich aan de – voor mij – ander kant van de wereld voltrok en had me de omvang ervan nooit echt gerealiseerd. Wat toen berichtgeving in de marge was, werd hier ongemeen echt. Ik was 23 toen ik met mijn neus op de omvang van de gruwelijkheden gedrukt werd en twijfelde of ik dat nog eens wilde.
‘Hotel Rwanda’ vertelt het verhaal van Paul Rusesabagina, manager van het chique hotel Mille Collines in de Rwandese hoofdstad Kigali. In 1994, toen de Hutu's in 100 dagen tijd bijna een miljoen Tutsi's afslachtten, bood Rusesabagina - zelf Hutu - ruim 1200 vluchtelingen onderdak in dat hotel. Door omkoping, zijn hooggeplaatste contacten aan te spreken, te dreigen en te smeken, slaagt hij erin de moordende Interahamwe buiten het hotel te houden.
‘Hotel Rwanda’ vertelt een verschrikkelijk verhaal. Niet in beeld, want de film toont amper beelden van de slachtpartijen. Het is de haat die angst aanjaagt. Mensen werden vermoord om een etiket dat ze ooit opgeplakt kregen. Het Westen trekt zijn handen ervan weg.
Het doet pijn om te weten dat dit niet zomaar een film is. Aan de basis ligt niet enkel een goedgeschreven script. Dit is echt.
Terwijl we de zaal uitlopen denk ik aan Dativa die altijd lachte. Soms droef, soms vol hartelijkheid, maar ze bleef lachen. Regelmatig streelde ze met haar vingers het litteken dat een manchettehouw in haar wang achterliet.
'Ik kwam er goed vanaf.'
We zaten op een trapje aan de ingang van de jeugdherberg. Het was een heldere nacht en boven Kigali flonkerden duizenden sterren. Zwijgend dronken we een slok water uit onze flesjes.
'Ik ben er nog.'
Abonneren op:
Reacties (Atom)