vrijdag 1 februari 2008

Doorsnee van een thuiswerkdag
In de stilte van mijn bureau-annex slaapkamer trok ik zinnen recht en schikte de ene tekst na de andere op zijn nieuwe plaats. Ik werkte terwijl het licht van links naar rechts door de kamer schoof en vergat de spotjes uit te doen omdat het overdag donker leek te blijven. Ik bewoog onwennig in de stilte van een leeg huis. Onvast zonder de aanwezigheid van collega’s. Het tocht aan het slaapkamerraam, weet ik nu. Vijf verkleumde vingers aan mijn rechterhand kunnen het bewijzen.
En toen het mij allemaal te stil werd liet ik Bloc Party keihard uit de radio knallen. Eerst gewoon om wat mee te wiebelen met tenen en voeten, misschien nog wat meeknikken met mijn hoofd om uiteindelijk - punten en komma's vergeten - op het bed op en neer te springen. Pas toen de volumeknop - nog een beetje luider - het leven uit de linkerbox blies, kon ik weer ernstig en in alle stilte verder werken.
01.02.1999

Mama,

Omhelzingen groeien, wist je dat? Een omarming groeit mee met diegene die erin past. Van een kleine bundel baby tot een puber die geen blijf weet met zijn armen en benen, altijd vouwt een omhelzing zich naadloos rond diegene die wil wegduiken in een ander.
En van alles wat ik mis, mis ik jouw knuffel het meest. Het was eentje die onverminderd rook naar troost of moed, maar even vaak naar blijdschap en geborgenheid. Ik zat als gegoten in jouw armen. We waren op maat gemaakt voor elkaar.
Negen jaar is lang, mama. Het is voldoende tijd om gemis vertrouwd te laten worden. Tot het voelt als iets wat er altijd was en altijd zal zijn. En wanneer ik dat besef wil ik enkel en alleen nog jou heel dichtbij mij voelen.

K.

donderdag 31 januari 2008

Gedichtendag 2008

Bestaan kan iedereen.
Er zijn vraagt moed.
En wat de dichter doet
is pleiten voor het een.
Hij wil zijn leven niet
door wekkers laten leiden
of als een hond onthouden
dat hij kan slapen tot
het rinkelt naast zijn oor.
Hij bauwt niet na
wat hij soms uit
een mond hoort vallen
op tram acht, of met
een zwarte kwast over
een smoel geschreven ziet.
Zelf houdt hij niet
van vlekken maken,
maar als het bot moet
stelt hij dingen scherp
zodat het snijdt.
Hij woelt en spit graag,
graaft de scherven
uit de klei, haalt het beste
wat er is naar boven,
ook al weet hij dat er
daardoor naast zijn hart
een stem blijft jeuken,
maar ach zo gaat dat
als de dingen moeilijk
worden en je bereid bent
met een pen van krijt
of kool te schrijven.
Hij is het best geplaatst
om iets over de gum
te zeggen, omdat hij
als geen ander weet
hoe leeg het is als hij
het blad omslaat, hoe snel
de fout, maar ook hoe klein
en hoe verlamd
een hand van angst.
En daarom juist blijft hij
in potlood denken,
want dat is volgens hem
het wezen van er zijn.
(Bart Moeyaert)