zaterdag 25 juli 2020

Andere links

Deze zomer volg ik de online reeks '9 weeks of summer' van The Artist's Way Online. 9 weken lang, 3 maal per week, schotelt Hade je een opdracht door die je doet spelen, nadenken of schrijven. Ik denk dat deze cursus het mooiste vakantiecadeautje was dat ik mezelf kon geven. Het is een plek waar ik opnieuw wat adem vind. Die me redenen geeft om met de pen de randen van het papier te verkennen. Die de mallemolen in mijn hoofd wat langzamer doet draaien. En me helpt om oude (vakantie)verhalen - zoals deze - eindelijk vast te leggen in woorden. 




‘Links! Links! Je moet links peddelen.’

Ik verwissel de peddel van kant en haal deze door het water met alle kracht die ik in mijn armen heb. De grote kano blijft verder draaien, punt richting oever. 

‘Links! Ik zeg toch links!’, brult mijn Lief over de hoofd van de twee kleuters in de boot. Muisstil zitten ze. Hun hoofden verdwijnen bijna in reddingsvesten die hun bruine lijfjes omsluiten. Als twee schildpadjes spetteren ze in het bodempje water dat zich vormt in de kano, ongewoon stil voor hun doen. 

Ik verwissel de peddel opnieuw van kant en probeer verwoed bij te sturen. 

Tevergeefs, de boot stevent onverstoord op het riet aan de oever vast. 

Mijn Lief draait zijn hoofd. ‘Je moet peddelen naar de andere links! DE ANDERE LINKS ZEG IK JE!‘

‘Hoeveel linksen denk je dat er zijn aan deze boot’, schreeuw ik. ‘Ik peddel met alle liefde van de wereld links, rechts, voor of achteren, maar wees eindelijk eens duidelijk!’ Gefrustreerd mik mijn peddel op de bodem van de kano. 

Op dat moment schieten we alle vier met een schok naar voor.  Ons knalgele vaartuig is vastgelopen in het riet.  


Het is de zomer van 2011. Een volgepakte auto bracht ons naar het zuiden van Frankrijk. Terwijl we de tetrisgewijs gestapelde bagage uit de autokoffer vissen en in de gehuurde bungalowtent stallen, feliciteren we onszelf met dit mooie plekje. 

Vanaf het dorre lapje platgetrapte gras voor de tent kijken we uit op het glinsterende blauwe Lac de Leon. De twee kleuters spelen tikkertje op het leegstaande kampeerplekje recht tegenover onze tent en wij klinken met twee glazen witte wijn op de start van een mooie vakantie. 


Op dat moment draait een SUV met monstercaravan aan de trekhaak het straatje in en stopt pal voor onze neus. Een kwartiertje duwen en trekken later kijken we uit op de roodwit geblokte gordijntjes van de caravan in plaats van een wijds meer. 

‘Wij boeken deze plaats elk jaar voor een maandje’, vertelt de SUV-meneer in het ‘dag campingburen’-gesprekje. ‘Het uitzicht is top.’

Dat vonden wij ook, voor het volle kwartier dat het ons gegund was. 


Ook aan het reizen met twee kleuters hadden we ons wat mispakt. Een baby en een peuter zijn makkelijk gezelschap om een stad mee te bezichtigen. Twee kleuters die alles zelf willen stappen, zelf willen doen en heel erg goed het woordje neen - liefst met bijbehorende decibels - inzetten, zijn minder aangenaam reisgezelschap. Een bezoek aan Biarritz wordt drastisch ingeperkt wanneer de jongste kleuter weer vergeten was om aan te geven dat ze naar het toilet moet en alles breed glimlachend laat lopen op de vloer van de chique winkel waar mama gewoon even de sfeer wou opsnuiven. 


De vakantieplannen worden dan maar teruggeschroefd tot zwemmen in het meer en spelen op het strand. Lief en ik houden afwisselend de wacht om er ons te van verzekeren dat we het kleine grut ook weer ademend en in één stuk terug mee naar huis kunnen nemen. De ander kan ondertussen even in een boek duiken of met een gerust hart de ogen sluiten. 

Een broodnodige afspraak zo blijkt. Halverwege de vakantie zien we aan het strand reddingshelikopters aan en af vliegen. Samen met de oudste bouw ik vlakbij de branding aan een groot zandkasteel. Een kleine golf golft over het plastic harkje en trekt het mee de zee in. De oudste holt er achteraan, maar ik kan hem nog net bij zijn zwembroekje vastgrijpen. Een tweede grote golf werpt zich over het harkje waarmee het verdwijnt in de kolkende zee. Ik voel de stroming trekken aan mijn enkels en sommeer mijn Lief om het strandkampement wat verder van de branding op te zetten. De volgende dag lezen we in de krant: ’13 mensen verdronken als gevolg van de sterke stroming.’ 

We schrappen ook het strand van onze vakantieplannen en beperken ons tot het strookje zand bij het meertje. 


Ondertussen voel ik de onrust in mijn lijf. Alle moederlijke gevoelens ten spijt stampvoet er iets in mij dat dit ook mijn vakantie is. En dat het iets meer mag zijn dan zandkastelen bouwen en watertrappelende kleutervoetjes uit mijn gezicht weren.
Met de argumenten: ‘Ze dragen toch zwemvestjes’, ‘Er zit nul stroming op dit meer’ en ‘Volgens mij kun je op elke plek in dit meer gewoon rechtstaan’ boek ik een kanotocht voor ons vier. 

Al bij de eerste peddelslagen gaat het mis. De jongste hangt dolenthousiast over de rand van de kano waardoor we ei zo na omslaan. De oudste wil per se ook peddelen en mept met die actie mijn scheenbeen aan gort. Wanneer twee van de vier bemanningsleden hun plek op de bodem van de kano toegewezen krijgen met de uitdrukkelijke instructie om vooral niet te bewegen proberen het Lief en ik de boot te manoeuvreren naar het stroompje dat de verhuurster ons aangewezen had. 

Het was een route vraiment charmante. Zeker pour des petits. 

Na meer dan een uur zwalken en vastlopen in het riet vinden we eindelijk het groene bordje. 

‘Leuk hé, jongens’, roep ik enthousiast. Wanneer niemand antwoordt, denk ik maar dat stilzwijgen beamen is. 


Het charmante stroompje blijkt vooral een kolkende stroom water vol venijnige stenen. En o ja, ook een watervalletje. Daar kan je niet zomaar over kanoën. Neen, je moet uitstappen. Je voeten openhalen aan de stenen op de bodem. De kano over de oever slepen en bovenaan het watervalletje opnieuw te water laten. Tijdens onze eerste poging blijven we te dicht bij de waterval staan en stort de kano zich zonder ons in het lagergelegen water. 

De tweede poging zijn we slimmer en parkeren we onze kroost al op de bodem voor de kano - een stuk verder van de waterval - opnieuw in het water laten glijden. Maar opnieuw zoekt de kano het lagergelegen water op. Ditmaal met twee uitzinnig krijsende kleuters. 


Vastberaden om het gehuil te doen stoppen duw ik de kano wadend tot aan mijn middel meer dan 100 meter weg van het watervalletje. Ik hijs me druppend en hijgend in de kano en we peddelen. Begeleid door het oorverdovende gekrijs van de 3 en 5 jarige. Naar het schijnt nesten er mooie watervogels langs deze route. Volgens mij kan je die wel spotten als je kano niet veranderd is in een drijvend alarmsignaal. 


‘Ik denk dat het genoeg geweest is’, zucht ik, wanneer de jongste zich als een koalabeertje heeft vastgeklemd rond mijn middel en mijn linkertrommelvlies bijna aan flarden heeft gehuild. Ik meen mijn Lief iets van ‘eindelijk’ te horen zuchten en samen keren we de kano. We sturen de kano opnieuw over het watervalletje - nog meer gekrijs - en zwalken al peddelend naar het strandje. Daar bevrijden we onze kroost uit hun zwemvestjes en drukken een ijsje in hun handen. 

Zelf storten we elk neer in een strandstoel. 


‘Papa. Mag ik iets vragen’, mompelt de oudste wat later terwijl zijn ijsje in stroompjes langs zijn armen smelt. ‘De juf heeft me al geleerd over links en rechts. Die ken ik. Maar die andere links waarover je schreeuwde. Die ken ik niet. Waar is ‘die andere links’?


2 opmerkingen:

ann zei

dankjewel voor de glimlach op mijn gezicht, voor de fijne start van een zware werkdag die gelijk licht en luchtig voelt.
dankjewel

Goofball zei

de stress druipt van deze post. Jammer dat het idee niet de gehoopte ontspanning bracht. Zeer tof geschreven